Met Pim naar Italië
28 februari - 6 maart 1997

 
 
 

Mij maakte het niet zoveel uit waar we naartoe zouden gaan; een weekje treinreizen met zijn tweeën, dat was het voornaamste.

Pim koos gedecideerd voor Italië, met in het bijzonder de randvoorwaarde dat we ook de scheve toren van Pisa zouden bezoeken.

En dat werd het dus, een treinreis door Italië, in de Krokusvakantie van 1997.

 
 

De voorbereidingen

 
 
  Dagenlang was Pim bezig met het plannen van de reis. Voor de PC gezeten, met het internationale spoorboek van Thomas Cook ernaast, werd het ene na het andere reisschema uitgewerkt en in bijzondere lettertypes uitgeprint.

Hij wilde eigenlijk ook meteen kiezen welk schema het zou worden. Dat hield ik af: we nemen alle reisschema's mee en zien onderweg wel wat ons het beste bevalt.

Die onzekerheid vond hij maar zozo; je zag hem denken: hopelijk krijg ik op de eerste reisdag toch al wel wat meer vastigheid.

  Wat al wel vaststond, was dat we zouden beginnen met een nachttrein naar Oostenrijk. Daarvandaan zouden we op de eerste dag doorreizen naar Venetië. Daarna lag een nachttrein naar het zuiden van Italië het meest voor de hand en vervolgens zouden we wel verder zien. Voor de nachten hadden we afgesproken zo om en om in een hotel en in een nachttrein te slapen.

Bagage hadden we dus niet veel nodig. Wat schone kleren en toiletspullen, een fototoestel en boeken voor onderweg, dat was het zo ongeveer wel.

 
 

Vrijdag 28 februari 1997

 
 
  Riet vindt zo’n tijdelijke opdeling van ons gezin altijd een moeilijk moment, dus we vertrekken gewoon van huis. Om een uur of drie, met bus 41 naar Leiden. Na het invullen van enige formulieren had Pim op deze laatste schooldag de middag vrij kunnen krijgen, zodat we wat speling hebben bij de start van de reis. Dat is maar goed ook, want in Leiden aangekomen blijkt er een stremming te zijn van het spoor tussen Leiden en Utrecht. Nu hebben we nog net tijd om snel de InterCity naar Amsterdam te nemen om daar op EuroCity 151 naar Duisburg te kunnen stappen.

Vanuit Amsterdam bellen we alvast even naar huis: alles alweer goed daar! Om 19.06 zijn we in Duisburg. We laten er de broodjes-en-worst-meneren in de stationstunnel voor wat ze zijn, en gaan – al geheel in stijl – een Italiaanse pizza eten in een zijstraat achter het station.

Om 20.38 op de nachttrein naar Oostenrijk, afgeladen met wintersportgangers naar voornamelijk Zell am See. Het zijn er zelfs twee: wij hebben een extra ingelegde volgtrein. In onze coupé een vader met een 14 jaar oude dochter uit Amsterdam en een Amersfoorts echtpaar. De Amsterdamse dochter bevestigt alle vooroordelen die er over de hoofdstedelijke medemens bestaan: voert in alle gesprekken de boventoon, klasgenoten uit Volendam worden consequent met boeren aangeduid, etc. Pim zit alles toch wel geamuseerd aan te horen. Tegen elven maken Pim en de bewuste dochter zeer ijverig de bedden in orde, en slaapt de hele zaak voorspoedig in.

 
 

Zaterdag 1 maart 1997

 
 
  ‘s Ochtends om 8.17 stappen in Zell am See alle wintersportgangers uit; wij reizen in een vrijwel lege trein nog een half uurtje door naar Schwarzach-St. Veith. Daar hebben we anderhalf uur de tijd voor een ontbijt in de stationsrestauratie: koffie en semmeltjes. Pim bestelt er direct een Apfelstrudel bij: "Moest van mama, die zei dat dat zo lekker is". We wandelen nog wat langs de rivier richting dorpskern. Aan het water staat een boom die, als Pim sneeuwballen door z’n takken gooit, grote wolken stuifmeel blijkt af te geven. We zoeken nog even een kruidenier om eten voor vandaag in te slaan, maar die blijkt zogauw niet in de buurt.

Om 10.16 vertrekt InterCity 191 naar Villach, waar we om 12.00 aankomen. Rennend het station uit naar de supermarkt ertegenover, snel wat etenswaar bijelkaar gegrist, ietwat onfatsoenlijk een lange rij wachtenden bij de kassa gepasseerd en nog net op tijd voor het vertrek van EuroCity 31 naar Venetië om 12.20 weer terug op het perron. De trein gaat een mistige Alpenpas over en arriveert om 15.30 op het station Venezia Santa Lucia. Daarvandaan vertrekken er nachttreinen naar het zuiden om 19.02 en om 21.30. Eerst maar eens zien dus hoelang we het in Venetië uithouden.

Schuin tegenover het station is een brug over het Canal Grande, en in het straatje dat daarop volgt ziet Pim al meteen een glasblazer die glazen dolfijntjes verkoopt. Hij wil eigenlijk al direct – voor 15.000 Lire – een dolfijnenfamilie van blauw getint glas kopen; ik haal hem over nog even te kijken of er in een ander winkeltje – er blijken er tientallen van te zijn – niet nog mooiere te koop zijn.

We lopen een uurlang kriskras door de stad, tot we uiteindelijk op het Piazza San Marco staan. Daar zetten we elkaar op de foto, Pim eet een ijsje en we kijken wat rond. Pim besluit dat de eerste dolfijnenfamilie nog steeds de mooiste was, zodat we gauw de stad door teruglopen in de hoop dat de glasblazer nabij het station nog niet dicht is. Dat blijkt gelukkig niet het geval. Als ik zie dat de man de breekbare glazen beestjes alleen maar in een dun papiertje inpakt vraag ik me angstig af of zoiets nog wel een dag of vier heel blijft in onze reistas.

Vlak daarbij vinden we ook een pizzeria – Vittoria aan de San Croche 745 – waar we onze eerste echte Italiaanse pizza eten. Hoewel niet slecht, vindt Pim die van de Katwijkse Italiaan toch lekkerder.

Na nog even vanaf de brug bij het station – de Ponte di Scalzi – naar het behoedzame varen van de gondeliers gekeken te hebben, besluiten we om halfzeven dat we klaar zijn in Venetië en dat de reis naar Zuid-Italië kan beginnen. Op het station wacht ons echter een onaangename verrassing: er is een 24-uurs-staking uitgebroken bij de Italiaanse spoorwegen. Het hele bord staat vol met treinen die niet meer rijden: ook de nachttreinen naar het zuiden zijn uitgevallen. Er gaat nog wel een trein naar Milaan; misschien gaat er vandaar nog wel een nachttrein bedenken we gauw. Proberen maar: met InterCity 646 om 18.58 naar Milano dus.

We komen er aan om 21.55 en zien al gauw dat ook van daar geen treinen meer vertrekken. Dan maar op zoek naar een hotel. Dat blijkt nog niet mee te vallen in deze drukke en dure stad. De een na de andere is vol en/of peperduur. Ook verzeilen we in groezelige logementen. In een daarvan loopt een soortement van zakenheer vergezeld van een wel heel opzichtig opgedirkte dame langs ons heen. Pim kijkt en zegt even later: "Wat een rare mevrouw was dat". Ik besluit om het onderwerp prostitutie nog maar even te laten zitten, en mompel iets onduidelijks terug. Even later is gelukkig de eigenaar van Hotel Emilia na enig aandringen bereid ons voor een flink bedrag een nog niet geheel voltooide kamer te geven.

 
 

Zondag 2 maart 1997

 
 
  Waar hem dat nog niet geheel voltooid zijn precies in zit merken we de volgende ochtend: na het douchen staat de badkamer geheel blank. We slapen er overigens goed, en blijven de volgende ochtend lekker lang op bed liggen, een beetje lezen en TV kijken: er rijden immers toch geen treinen.

Toch zien we vanuit ons hotelraam, dat aan de achterzijde op het spoorwegemplacement uitziet, zo nu en dan een trein rijden. Tegen halfelf besluiten we maar eens op het station te gaan kijken.

Als we er tegen elven aankomen wil ik eerst in de stationssupermarkt eten voor onderweg gaan kopen. Nee, zegt Pim, eerst kijken of er ergens een trein naartoe gaat. Dat was een goede gedachte: om 11.05 blijkt er een trein naar Bari in Zuid-Italië te vertrekken. We stappen direct in, waarna het overigens nog ruim een halfuur duurt voor hij werkelijk op weg gaat.

Het gevolg is wel dat we de hele dag met duur treinvoedsel (taartjes, tosti’s, chips, flesjes water enzo) honger en dorst moeten zien te stillen, maar dat is het wel waard om tenminste weer onderweg te zijn. Ook al is het een wat saaie tocht, de acht uren naar Bari. Het grootste deel rijdt de trein langs hetzelfde vlakke zandstrand van de Italiaanse oostkust. Pim ligt grote stukken languit te lezen, en omdat ik zijn boekenvoorraad snel zie slinken verzin ik een ander tijdverdrijf. Als we eens het verhaal voor een spannend jongensboek verzinnen dat zich tijdens deze reis afspeelt?

Pim vindt het een goed idee, en begint direct te filosoferen over een gondelier uit Venetië, die twee vreemde klanten in zijn boot krijgt: Pet en Scheefoog. Ze betalen de gondelier met vals geld, en wekken de indruk daar nog veel meer van te hebben. De gondelier vraagt ons, nietsvermoedende toeristen, de beide mannen te volgen terwijl hij de politie waarschuwt. We raken ze eerst kwijt, maar zien ze in Bologna een perron verder in de nachttrein naar Reggio zitten. Dat is voor ons reden om in Bari ook weer direct naar Reggio door te reizen. Daar zien we ze na enige tijd weer in een snelle trein voorbijzoeven naar het noorden. De rest van de reis komen er regelmatig nieuwe verwikkelingen bij. Alleen lukt het maar moeilijk om een beetje aardige ontknoping te vinden.

Naast dit verzonnen verhaal houdt ook de echte problematiek van de maffia hem bezig. Ondanks de voor hem eigenlijk veel te moeilijke schrijfstijl, zit hij ingespannen te lezen in een boekje over de maffia dat ik bij me heb. Zo nu en dan houdt hij even op met lezen, en probeert me een oplossing voor te schotelen: "Papa, als ze nou eens een soort grens door Italië maakten, en iedereen onderzochten die er langs wou, dan konden ze op den duur toch al die maffiamannen oppakken?"

Uiteindelijk zijn we zondagavond om 19.05 in Bari, zo ongeveer in de hak van de Italiaanse laars. Echt zuidelijk: alles is nu het avond is nog open, het is een drukte van belang, iedereen loopt op straat te flaneren. We eten hier en daar een paar stukken pizza die overal te koop zijn, slaan nog wat drinken in voor onderweg, bellen naar huis, en besluiten hier toch niet te willen blijven, maar de nachttrein van 21.07 naar Reggio di Calabria te nemen.

Een geheel andere sfeer dan de treinen in het noorden, zo’n zuidelijke exprestrein. Nogal oude rijtuigen, volgeladen met opgewonden matrozen en andere verlofgangers, veel geroep en geschreeuw voor de trein vertrekt. Als het rond onze coupé uiteindelijk rustig is , vraagt Pim zich af waar we moeten slapen. Hij vindt het schitterend als ik hem laat zien hoe je bij dit soort oude treinen alle banken kan uittrekken zodat er een coupé-groot bed ontstaat. Enthousiast doet hij alle gordijntjes stijf dicht en zet rondom tassen neer, om er maar voor te zorgen dat we alleen blijven in onze coupé. En dat lukt. Pim vindt het toch wel spannend, zomaar in een coupé te slapen, en slaapt niet echt op zijn gemak. Ook is de nacht maar kort, want we zien van halfzes tot de aankomst om 6.05 toch nog iets van de prachtige zuidkust waar we de gehele nacht langs gereden zijn.

 
 

Maandag 3 maart 1997

 
 
  Zo bij daglicht lopend door een stad als Regio di Calabria is goed te zien hoe dit diepe zuiden van Italië nog lijkt op een derde-wereld-land. Hopen vuilnis en afval langs de weg en op het strand; veel mensen die niets lopen te doen, onafgemaakte huizen en wegenprojecten. Pim heeft er veel vragen over: hoe komt het dan dat ze hier arm zijn, waardoor wordt een land rijk of arm, waarom ruimen ze alles hier niet gewoon op: dat heeft toch niets met arm zijn te maken?

Ook de automatische geweren waarmee de politie hier rondloopt roepen vele vragen op: "Hebben die maffiamannen dan ook zulke grote geweren? En wat heb je daar dan aan: als er een boef aankomt heb je toch maar één kogel nodig, en dat gaat toch veel sneller met een klein pistool?" Vragen waarop ik met mijn niet al te veel kennis van dit soort zaken maar weinig antwoorden weet.In een supermarkt kopen we harde broodjes, boter, worst, een pot jam, melk, appels, kortom: alles voor een degelijk ontbijt en lunch tegelijk. In een parkje, onder een palmboom en met uitzicht op de straat van Messina en Sicilië, zitten we dit alles op te eten.

De rest van de ochtend zijn we op het kiezelstrand in de weer met waterbouwkundige werkzaamheden: het afdammen van een inhammetje.Verderop is ook nog een geheel in verval zijnd strandpaviljoen; dit lijkt Pim een zeer geschikte plaats voor de valsemunterij van Pet en Scheefoog. Tegen de middag kopen en schrijven we wat ansichtkaarten en staan ruim een uur in het postkantoor te wachten tot we aan de beurt zijn voor postzegels en geld. Dan willen we weer verder.

Na een vergeefse poging om dat met de bus te doen, nemen we om 14.00 uur de trein naar het stadje verderop: Villa San Giovanni. Daar zitten we een hele tijd in de haven te kijken naar de veerboten die af en aan varen naar Sicilië. Pim heeft weinig zin – uit angst voor zeeziekte met name – om nog naar Messina over te varen en is ook duidelijk aan wat rust toe: zitten en bootjes kijken bevalt nog het best. Ook intrigeert het zicht op de Etna: "Zie jij er ook rook uitkomen, papa?" en "zou die vulkaan nu zo nog kunnen gaan spuiten?"

De bedoeling is om ‘s avonds de nachttrein naar het noorden, naar Pisa met name, te nemen. Vanaf een uur of halfzes zitten we op het station van Villa San Giovanni in afwachting van een nachttrein – er gaan er meerdere – waarin de meeste kans op een lege coupé is. Als Pim een plas moet doen, blijkt bij terugkomst zijn jas op de nogal smerige grond gehangen te hebben en naar pies te ruiken. Zo goed en zo kwaad als het gaat reinig ik dat met ons toiletzeepje. Als ik er later een grap over maak – dat onze coupé nu wel leeg zal blijven met zo’n lucht – wordt hij woedend. Ik moet het nog vaak horen: hoe erg het is als je eigen vader je met zoiets pest.

In de trein van 19.05 is nog de meeste plaats. Jammer genoeg is het dan ook bijna donker. Het eerste stukje zien we nog wat, maar al spoedig rijden we voor de tweede keer een hele nacht in het pikkedonker langs een prachtige kust. Slapen doen we, nu alweer wat geroutineerder, wederom in de tot een grote rustbank omgetoverde coupé.

 
 

Dinsdag 4 maart 1997

 
 
  Maar goed dat we het reiswekkertje hebben gezet, anders waren we nooit op tijd wakker geworden om om 6.01 uur in Pisa uit te stappen. Tot onze verbazing zit de stationsrestauratie al vol met mensen aan de ochtendkoffie. Wij ontbijten met cappuccino, warme melk en chocolade-croissanten. Om halfzeven lopen we al door de stad. De overgang met Zuid-Italië is groot: alles is hier weer goed onderhouden en georganiseerd.

Na een halfuurtje wandelen ziet Pim aan het einde van een straatje iets bekends opdoemen: "Kijk papa, dat is net zo’n soort kerk als de scheve toren. Hé, het is hem echt!" Vooral omdat er op dit uur van de dag nog geen andere toeristen zijn, en het torentje onverwachts aan het einde van een straatje opdoemt, is de verrassing groot. Het gehele domcomplex is nog uitgestorven, op wat bouwvakkers na die een betonnen voet om de scheve toren aan het aanbrengen zijn. We maken de gebruikelijke foto’s – Pim fotografeert mij terwijl ik zogenaamd de toren tegenhoud – en we wandelen weer terug de stad door. Op het station is eindelijk een souvenirwinkeltje open, en koopt een Pim een klein scheef torentje voor mama thuis. Ik houd al direct m’n hart vast of ze dat nu wel mooi zal vinden.

Om 9.14 stappen we op de InterCity 516 naar Torino Porta Nuova. Nu rijden we dan toch voor het eerst bij daglicht langs een mooie kust. Steile rotsen, steeds tunnels, dan weer een schitterend uitzicht. Pim probeert er dia’s van te maken maar dat valt niet mee; telkens als hij wil afdrukken verdwijnt de trein weer in een tunneltje. Bij Genua rijdt de trein van de kust vandaan en gaan we slingerend de bergen door naar Turijn. Het is de bedoeling vanuit Turijn nog een rondje door de Italiaanse Alpen te maken, en dan weer richting huis. Ik probeer nog even voorzichtig: we kunnen, door de verloren stakingsdag, nog een extra tochtje maken als we dat willen. Maar daar voelt Pim niets voor, je merkt dat hij geleidelijk aan weer naar huis begint te verlangen.

Om 12.50 zijn we op station Torino Porta Nuova, en om 13.30 vertrekt de trein naar Cuneo dat aan de rand van de Alpen ligt. Een vrijwel lege wagon, zodat ik een goede gelegenheid heb van Pim de klassieke treinreizigersfoto te maken die ik ook van mezelf heb: kop uit het raam, haren in de wind, naar voren kijkend.

In Cuneo volgt een kleine teleurstelling: ik dacht dat er meteen een trein naar Ventimiglia zou zijn, maar die rijdt alleen op vrijdagen. Wij moeten nu anderhalf uur wachten. Dat blijkt eigenlijk niet zo’n probleem. We kopen weer wat eten in en gaan dat rustig in een parkje zitten opeten. Pim houdt zijn conditie op peil door het parkje enkele malen rond te rennen, koopt een ijsje, en zo komen we de tijd zeer relaxt door.

Om 16.10 stappen we in het boemeltje naar Breil; dat ligt op de Franse grens. Het blijkt een treintje te zijn waar rechts naast de machinistencabine nog een raampje zit waar je naar voren kan kijken. Daar staan we dus steeds te kijken. Het wordt een twee uur lange spectaculaire rit. Steeds hoger langs berghellingen, tunnels die 180° rond gaan, op besneeuwde stationnetjes wachten op tegemoetkomende treinen: alles wat de rit maar interessant kan maken zit erin.

In Breil staat tenslotte een boemeltje gereed dat ons weer naar beneden aan de kust brengt: om 18.37 zijn we in Ventimiglia. Op zich zouden we ook hier een hotel kunnen nemen, maar Pim staat erop naar het nabijgelegen San Remo door te reizen. We hebben thuis al een paar keer naar de finish van de wielerklassieker Milaan–San Remo zitten kijken, dus Pim is benieuwd of hij er plekjes van herkent. In de drie kwartier dat we in Ventimiglia moeten wachten, eten we een warme maaltijd in de stationsrestauratie. Pim worstelt zich met enige tegenzin door een bord meelballen heen, die stonden aangekondigd als tortelini. Per InterCity 347 zijn we tenslotte om 19.33 in San Remo.

San Remo ziet er bij het verlaten van het station dermate mondain en duur uit dat ik me afvraag of het wel zo verstandig was hier onderdak te willen zoeken. Het blijkt inderdaad eerst tegen te vallen, maar dan is er opeens iets bijzonders. De eigenaar van een vrij duur hotel vindt kennelijk een volle bezetting belangrijker dan een hoge opbrengst, en biedt ons voor een sterk gereduceerde prijs een waarlijk schitterende kamer aan: of twee eigenlijk, met daarbij nog een ruime badkamer, en een erker van fraai gebogen glas met uitzicht op de straat waar de wielerwedstrijd Milaan–San Remo eindigt. Pim is enthousiast, en ik ook: dit hebben we wel verdiend na twee nachten voor niets slapen in de trein. We nemen er onze intrek en beginnen maar eens met ons uitgebreid te douchen. Schoongewassen aanschouwt Pim vervolgens vanuit zijn bed op de TV een Italiaanse voetbalwedstrijd, terwijl ik de reis van morgen uitstippel. En we slapen uiteraard prima.

 
 

Woensdag 5 maart 1997

 
 
  Helaas moeten we vrij vroeg op, anders lukt het niet om vandaag nog in München te zijn, waar de nachttrein naar huis vertrekt. Om halfacht zitten we aan het hotelontbijt van geroosterd brood met jam, en om 8.13 in de trein naar Genua. Op station Genova Piazza Principe maken we de laatste foto’s op als we van 10.42 tot 11.20 op het perron InterCity 662 naar Milaan afwachten. Op Milano Centrale is de overstap nog krapper: na aankomst om 12.50 uur – plus iets vertraging – rennen naar een ander perron om aldaar EuroCity 39 van 13.05 naar Verona te halen. We vinden in een van de coupés een stapeltje in het Japans gestelde reisfolders; alleen de plaatjes zijn herkenbaar. Pim vermaakt zich enige tijd met het opzoeken van plekjes in Italië die hij ondertussen kent: Venetië, Pisa, de Etna, de kust bij Genua, etc. Ook probeert hij nog eens of hij de namen van de voetbalclubs nog weet, uit de plaatsen waar we allemaal langsgekomen zijn.

Dan de laatste overstap op een Italiaans station: op Verona Porta Nuova van 14.30 tot 14.57. We voorzien ons van wat belegde Italiaanse bollen en stappen op EuroCity 86 naar München. Die maakt op zich een mooie tocht door de Alpen richting Oostenrijk, een tocht echter die ons na de spectaculaire ritten van gisteren toch wat tegenvalt.

Als de duisternis valt zijn we op het hoogste punt, aan de Italiaans-Oostenrijkse grens. We zijn ondertussen van wagon verwisseld en maken van de gelegenheid gebruik eerst maar eens in de restauratiewagon neer te strijken. Als enige gasten in de restauratie, bediend door twee man personeel, rijdend tussendoor steeds donkerder wordende besneeuwde Alpen, eten we onze laatste Italiaanse maaltijd: ik ravioli en Pim tortelini. Eigenlijk ziet mijn eten er lekkerder uit dan wat Pim heeft gekozen, maar het duurt lang voor hij dat wil toegeven. Pas als we al zo ongeveer op driekwart zijn wil hij iets van mij proberen, en dan stemt hij ook meteen gretig in met ruilen van bord.

Om 20.30 zijn we te München, alwaar om 23.06 een nachttrein naar Nederland vertrekt. Het blijkt geen probleem die tijd door te brengen: op een groot scherm in de stationshal wordt de voetbalwedstrijd Borussia Mönchengladbach–Auxerre uit de Champions League vertoond. Een hele menigte – waaronder wij dus – zit er op de stationstrappen als op een tribune naar te kijken. Pim geniet, zowel van het voetbal, als van de bijzondere sfeer. In de pauze van de wedstrijd kopen we bij een kiosk nog een cadeautje voor Fleur: een paarse VW-bus.

Voor de nachttrein naar Nederland kan bij aankomst in München niet meer gereserveerd worden, maar hij lijkt niet zodanig druk te zijn dat we niet meer mee kunnen. Dat blijkt inderdaad geen probleem. Als we in het NS-couchetterijtuig stappen zijn we meteen op Nederlands grondgebied, inclusief een gezellige slaapwagenconducteur die ons met z’n beiden in een vierpersoons compartiment installeert en ons voor het slapen nog een versnapering brengt.

 
 

Donderdag 6 maart 1997

 
 
  ‘s Ochtends om halfacht, nabij Emmerich, wekt de man ons met koffie en een cakeje. Ik had Pim al geïnstrueerd dat hij ook ja moest zeggen als hem koffie werd aangeboden, dan had ik er tenminste twee. Pim deed het, zij het met tegenzin. Later kwam hij er nog op terug: "Dat was toch eigenlijk niet eerlijk pap, dat ik voor die koffie van jouw moest liegen?"

Om 9.06 waren we op Utrecht CS, waar we direct konden overstappen op de stoptrein van 9.10 naar Leiden. Daar vervoeg ik me maar meteen bij het buitenland-loket en vertel van de 24-uurs-staking in Italië en dat we als gevolg daarvan ons 5-daags domino-biljet niet ten volle hebben kunnen benutten. De mevrouw achter het loket weet van de staking, vult een formulier in en verwacht dat er wel een dagje restitutie in zit.

Dan kunnen we naar Katwijk. Bus 41 levert ons vlakbij huis af, waar we tot onze verrassing een leeg huis aantreffen. Maar niet voor lang, een halfuurtje later kan Pim enthousiast uitroepen: "Daar zijn mama en Fleur!"

 
 

Deze pagina (http://www.gryep.nl/jg/Italia.html) is voor het laatst gewijzigd op 17 september 2004.
Het overnemen van tekst of afbeeldingen is niet toegestaan zonder overleg met de schrijver:
©
Jan Griep te Katwijk aan Zee

Naar: Start -- De week van Pim zijn dood -- Het verhaal van dokter Lopez Cardozo